Edzart I Cirksena van Oost-Friesland, 1461-1528
Edzard I, ook Edzard de Grote genoemd is in Greetsiel (Oost-Friesland) geboren in 1461 te Emden. Hij overlijdt op 14 februari 1528 als graaf van Oost-Friesland. Vanaf 1492 is hij de opvolger van zijn broer Enno I. Hij strijdt met Georg van Saksen om Friesland en Groningen. De stad Groningen neemt hem in 1506 als heer aan, maar ruilt hem in 1514 alweer in voor Karel van Gelre.
Nadat hij in 1492 terugkeert van een pelgrimstocht naar Jeruzalem neemt hij, samen met zijn moeder Theda Ukena de regering over Oost-Friesland. Nadat zijn moeder in 1494 is gestorven regeert hij samen met zijn minder beduidende broer Uko.
Edzard I kenmerkte zich vooral door de energieke aanpak van zijn tegenstrevers, de Oost-Friese leiders Hero Omken uit Harlingerland en Edo Wiemken uit Jever, die hij al snel tot onderwerping dwingt. Verder is hij een warm begunstiger van de reformatie in zijn gebied door de inrichting van een nieuwe Oost-Fries landrecht, de hervorming van het muntwezen en de invoering van de primogenitur (erfopvolging door eerstgeborene) in zijn huis Cirksena. Zijn buitenlandpolitiek leidt hen tot een driejarige strijd (1514-1517) tegen hertog George van Saksen. Deze strijd speelt zich grotendeels op Oost-Fries gebied af en zorgt ervoor dat grote gebieden worden vernietigd, zo wordt bijvoorbeeld de stad Aurich geheel met de grond gelijk gemaakt.
Hertog George van Saksen wordt door keizer Maximiliaan I in 1498 benoemd tot stadhouder over alle Friese landen. Dit wordt door de stad Groningen geweigerd. Graaf Edzard ziet dit als een goede gelegenheid zijn invloed uit te breiden over de provincie Groningen en laat zich uitroepen tot beschermheer van de stad. Daarop vallen 24 Duitse hertogen en graven met hun troepen de Friese landen binnen en richten grote verwoestingen aan. Edzard wordt door de keizer vogelvrij (reichsacht) verklaard.
In de drie jaren durende strijd weet Edzard uiteindelijk het grootste deel van Oost-Friesland in zijn macht te houden. Pas als keizer Karel V aan het hoofd van de Nederlanden komt te staan, slaagt Edzard er in genade te krijgen en beleend te worden met Oost-Friesland.
Hij huwt in 1498 met Elisabeth van Rietberg-Arnsberg (1470 - 1512).
Uitgebreide geschiedenis
Ulrik Er wordt wel gedacht dat de Friezen op eigen kracht niet tot staatsvorming hebben kunnen komen. Toch is er in ieder geval één voorbeeld dat dit tegenspreekt: het graafschap Oost-Friesland. Het succes van dat staatje is vooral de verdienste geweest van Edzard Cirksena, graaf van 1491 tot 1528, maar de grondslag is gelegd door zijn vader, de hoofdeling Ulrik Cirksena. Nadat die kans heeft gezien om de heerschappij in Emden, Norden en Aurich met omgeving stevig in handen te krijgen, wordt hij in 1464 op eigen verzoek door keizer Frederik III verheven tot graaf van Oost-Friesland ‘van de Wester-Iems tot aan de Wezer’. Dat is een groter gebied dan hij in werkelijkheid beheerst, want zijn gezag reikt op dat moment lang niet tot aan de Wezer.
Tota-Frisia-traditie Edzard is Ulrik’s tweede zoon. Zijn hoofddoel wordt het om heel het gebied tot aan de Wezer onder zijn gezag te brengen. Hij heeft echter ook de ambitie om in westelijke richting te expanderen. Daarbij denkt hij in eerste instantie aan de Lauwers in Groningen als westelijke grens. Dat is niet onrealistisch, want onder de hoofdelingen in de Groninger Ommelanden heeft hij veel aanhang. Als blijkt dat hij ook in Friesland, ten westen van de Lauwers, op aanhang kan rekenen, wordt zijn ambitie nog groter: hij wil heer worden van alle Friese landen van Vlie tot Wezer. Daarbij gaat het hem veel meer om zijn persoonlijk en dynastiek belang, dan om het zoeken van aansluiting bij een oudere tota-Frisia-traditie uit de tijd van de Opstalboom.
Groningen Bij zijn pogingen om zijn gebied naar het westen toe te vergroten, vindt Edzard de stad Groningen op zijn weg. De benoeming van hertog Albrecht van Saksen tot gubernator en potestaat van Friesland in 1498, opent voor hem echter perspectieven. Hij erkent Albrecht, waarna ze gezamenlijk de aanval op Groningen inzetten. Ze weten de stad echter niet in te nemen. Tot 1506 werken Edzard en Albrecht’s opvolger nauw samen.
Dan geeft Groningen zich over aan Edzard en erkent hem tegelijkertijd als heer. Edzard verklaart daarop dat hij de stad uit naam van de keizer en niet van Georg ingenomen heeft. Hij wordt nu ook nog aangesteld als stadhouder van de Ommelanden, in theorie voor de hertog van Saksen, maar in de praktijk gaat hij helemaal zijn eigen gang. Bij de Saksische bestuurders in Westlauwers Friesland wordt de angst dat Edzard ook daar de macht naar zich toe zal gaan trekken, steeds groter. In 1512 laten ze daarom twee vooraanstaande edellieden op verdenking van contacten met Edzard in Leeuwarden onthoofden.
Het kasteel van Ezard in de stad Groningen Vanaf 1498 wordt de Groninger machtspositie bedreigd door de hertog van Saksen. Samen met diens bondgenoot graaf Edzard Circksena van Oost-Friesland (1462-1524) omsingelt Georg van Saksen de stad. De blokkade leidt tot een hongersnood en de stad lijkt te bezwijken. Een ruzie tussen de twee krijgsheren opent echter nieuwe perspectieven. De stad knoopt in het voorjaar van 1506 onderhandelingen aan met Edzard en gooit het met hem op een akkoordje. De Oostfriese graaf biedt Groningen zijn hulp aan, maar wil in ruil daarvoor in de stad wel een kasteel. Tegen de hertog van Saksen zegt Edzard dat hij de stad zal besturen in naam van de keizer. Edzart laat in de stad een kasteel bouwen op de plek waar het huidige hoofdbureau van de politie staat. Daarmee laat hij zien dat het gedaan is met de zelfstandigheid van de Stad. Wonder boven wonder aanvaard de Stad daarmee op haar grondgebied de aanwezigheid van een landsheer. Hiermee behoort het gebied tussen de Zuiderzee en de Eems nu formeel tot het Duitse keizerrijk.
Op 1 mei 1506 trekt Edzart plechtig de stad binnen. In de Sint Walburgkerk laat hij de stadjers de eed van trouw aan hem zweren. Twee weken later beginnen de werkzaamheden voor de bouw van zijn kasteel in de strategisch gunstige zuidoosthoek van de stad. Aan de hand van een in het Niedersächsisches Staatsarchiv in Aurich bewaard kasboek van rekenmeester Nicolaas Bingum is het verloop van de bouw goed te volgen. Talloze boeren uit de Ommelanden worden gesommeerd om op eigen kosten te helpen bij het graven van de grachten. Al voor het invallen van de winter zijn de wallen en grachten klaar en worden er honderd Oostfriese landsknechten op de burcht gelegerd. Begin februari 1507 worden de laatste arbeiders uitbetaald. Het kasteel is eenvoudig van opzet. Er zijn een aantal torens, een poort en een hoofdgebouw. De soldaten zullen boven hun hoofd waarschijnlijk weinig meer hebben gehad dan tentdoek.
Het bewind van Edzard duurt slechts kort. Begin 1514 verschijnen de troepen van Georg van Saksen opnieuw in het Groningerland. Omdat de Oostfriese graaf in de ogen van de stadjers te weinig steun kan bieden, richten zij zich tot de niet met de Duitse keizer, maar tot de met de Franse koning verbonden hertog van Gelre. Deze stuurt een groot leger onder maarschalk Willem van Oyen.
Edzard is zwaar teleurgesteld over de houding van de Groningers maar ziet in dat hij geen keus heeft. Volgens de ‘geschiedkundige aanteekeningen’ van M.O. Gratama en J.A. Feith uit 1879 zou Edzard op 2 november 1514 hebben verzucht: ‘Welaan, ik ontsla u van uwen eed en wensch, dat gij onder den hertog van Gelre gelukkiger moogt zijn’. Edzard verlaat Groningen nog geen week later en op 13 november begint de sloop van zijn kasteel. Met de stenen worden een nieuwe Apoort en Steentilpoort gebouwd. Het houten geraamte van de ‘cancelarije’ - de schrijfkamer en bibliotheek van Edzard - wordt in 1517 ‘bij staende warck over de straete’ gebracht om te worden gebruikt bij de bouw van het Sint Anthonygasthuis. Alle sporen van Edzards aanwezigheid worden grondig gewist. Toch slagen studenten van Vindicat, onder wie eerder genoemden Gratama en Feith, er in bij het universitaire lustrum van 1879 de intocht van Graaf Edzard na te spelen. Daardoor bezit het Universiteitsmuseum thans nog de duidelijkste herinneringen aan deze periode.
Calvinisme Al in 1513 is Georg erin geslaagd een grote coalitie tegen Edzard tot stand te brengen. Hoewel hij gesteund wordt door de boerenbevolking, is Edzard niet opgewassen geweest tegen Georg en zijn bondgenoten. De val van Appingedam, waar honderden burgers bij vermoord worden, betekent het eind van de heerschappij over de Ommelanden. Alleen in zijn eigen Oostfriese graafschap weet hij zich te handhaven.
In 1519 stapt Edzard over naar het Lutheranisme. Katholieken, Lutheranen, Zwinglianen en Anabaptisten krijgen nu de vrijheid van het woord. Deze zeer vroege godsdienstvrijheid in Oost-Friesland zal enkele decennia later een factor van belang in de Nederlandse geschiedenis worden, namelijk in de tijd van het opkomend calvinisme. Oost-Friesland, in het bijzonder Emden, dient in die tijd als vrijhaven voor grote aantallen met inquisitie en dood bedreigde Nederlandse, waaronder ook Friese, protestanten.
Als kleine staat, die lange tijd verbonden is met de Nederlandse Republiek, heeft Oost-Friesland nog bestaan tot 1807.
Al eerder, in 1744, is het huis Cirksena uitgestorven. Sinds die tijd is de koning van Pruisen landsheer van Oost-Friesland.
Filmpje over Edzart I:
Bronnen:
|